Suriname heeft een derde Wereld Heritage Site erbij. Jodensavanne is na jaren lobbywerk eindelijk geplaatst op de World Heritage Lijst van Unesco. Stephen Fokke, Secretaris van Stichting Jodensavanne en tevens World Heritage Site Manager, was aanwezig bij de 45ste vergadering van de Unesco in Al Murabba, Saudi Arabie. Fokke was niet verrast toen ons land had vernomen dat Jodensavanne officieel op de lijst zou worden geplaatst.
“Het was te verwachten dat de site geplaatst zou worden, omdat de Advisory Body (ICOMOS) al positief had geadviseerd. Maar het uiteindelijke besluit ligt bij het World Heritage Committee. Het bleef dus toch nog spannend tot dat het moment aanbrak dat het Comité het formele besluit nam”, zegt Fokke. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had al eerder bekendgemaakt dat Jodensavanne op de World Heritage Site geplaatst zou worden, echter was dat nog niet officieel. De officiële benoeming heeft dus zojuist plaatsgevonden.
Suriname tracht sinds 1998 om Jodensavanne op de werelderfgoedlijst te plaatsen. Jodensavanne beschikt over twee historische plekken: de Cassipora-kreek begraafplaats en een nederzetting van de Joden. Sinds 1998 heeft de stichting Jodensavanne lobbywerk verricht om deze goedgekeurd te krijgen. Ondanks de benoeming zal Suriname nog steeds hard moeten werken om op de lijst te blijven. Fokke geeft aan dat er tal van aanbevelingen zijn waaraan ons land zou moeten werken.
“Er is een aantal aanbevelingen gedaan dat uitgevoerd moeten worden. Voor 1 december 2024 moeten we daarover rapporteren. Het is gebruikelijk dat er een aantal aanbevelingen worden gedaan”, merkt Fokke op. Het vaststellen van de bezoekerscapaciteit van de site (hoeveel bezoekers kan de site aan) is een van de aanbevelingen waaraan gewerkt moet worden.
Volgens Fokke krijgen Suriname en Jodensavanne de internationale erkenning die zij verdienen met deze benoeming. “Het is Suriname’s 3de werelderfgoed site en het verhaal van Jodensavanne krijgt hiermee internationale bekendheid als plek waar Sefardische Joden die gevlucht waren van de Inquisitie in Suriname een nieuw thuis vonden, een thuis binnen een slaven-samenleving en binnen inheems territorium”, merkt Fokke op.
De kolonisatie van Joden
In 1630 kwamen de eerste Joden aan in Suriname. In 1664 kwamen er ongeveer 200 Sefardische Joden (Joden die waren gedwongen om het christendom in Spanje in 1492 over te nemen) uit Cayenne, die door de Fransen zijn gevangen genomen door de Nederlanders. De leider van de eerste joodse kolonisatie-inspanningen in Amerika was David Cohen Nassy (1612-1658) en had een dubbele identiteit. Hij was ook bekend onder de aliassen Joseph Nunez de Fonseca en Christovao de Tavora. Nassy woonde in Nederlands Brazilië en werd later een patroon (professionele kolonisator), een functie die in 1629 werd gecreëerd door de West-Indische Compagnie om kolonisatie in de Nieuwe Wereld aan te moedigen.
De patroons waren de bestuurlijke en gerechtelijke leiders van deze koloniën. Nassy begon nederzettingen te stichten voor mede-Sefardim, van wie velen, net als hijzelf, nieuw-christenen waren geweest voordat zij openlijk terugkeerden naar het joodse geloof in hun toevluchtsoorden. Dat de joden gedwongen waren om zich te bekeren tot het christendom, gaf aanleiding tot het fenomeen van crypto-jodendom, waarbij belijdende katholieken van joodse afkomst zich bleven identificeren als joden of in het geheim het jodendom praktiseerden. In het begin heette de gemeenschap van David “Congregatie van Cayenne”. In 1665 kregen de joden belangrijk privileges van de Engelse koloniale regering: Vrijheid van meningsuiting en toestemming om een synagoge te bouwen, vrijheid van eigendom, het recht op een eigen rechtbank en onderwijssystemen, en het recht op een eigen militie.
In hetzelfde jaar kregen de joden een stuk land dicht bij de Cassiporakreek om een synagoge te bouwen en een begraafplaats aan te leggen. Kort daarna verhuisde de gemeenschap naar een heuvel met uitzicht op de rivier. De joden behielden deze privileges nadat de Nederlanders de macht overnamen van de Engelsen. De joden hielden zich bezig met landbouw en verbouwden voornamelijk suikerriet. Andere landbouwproducten waren koffie, cacao en hout.
Jodensavanne als nederzetting
De belangrijkste reden waarom ze de Jodensavanne kozen als locatie voor een nieuwe joodse nederzetting, was de ligging op een heuvel en de constante beschikbaarheid van gezond bronwater. In 1658 vond de inauguratie van een tweede synagoge plaatst, genaamd ‘Beraha Ve Shalom’ (zegen en vrede). De synagoge was gemaakt van geïmporteerde Europese bakstenen. De joden in Jodensavanne kregen de kans om hun leven te leiden als een autonome- religieus-culturele enclave. Binnen het gebied Jodensavanne bespraken en streefden de joden van elke jood in diaspora om zelf rechtspraak in hun eigen koninkrijk te hebben. En was Jodensavanne toen een van de weinige voorbeelden voor de oprichting van de moderne staat Israël, waar de joden in diaspora politieke autonomie hadden. De autonomie die zij toen hadden in Jodensavanne was ongeëvenaard.
In 1683, toen de eerste Gouverneur van Suriname de Suriname rivier opvoer, was Jodensavanne welvarend. Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck vond 25.000 huizen en een fort in Paramaribo, honderden huizen in Thorarica (toen nog de hoofdstad van Suriname) en in Jodensavanne zestig huizen. In 1684 telde Jodensavanne 105 joodse mannen, 58 joodse vrouwen en 69 kinderen, met 543 mannelijke slaven en 429 vrouwelijke slaven.
Op Jodensavanne woonden ook enkele Inheemsen – sommigen ook in slavernij gehouden, maar de meeste van hen leefde als vrije mensen. In 1684 vormden de joden een kwart van de Europese bevolking in Suriname. Later bleek ook een klein aantal Duitse (Asjkenazische) joden op Jodensavanne te hebben gewoond. Ze kwamen daar door het huwelijk. In 1694 was het aantal joden dat in Jodensavanne en omgeving woonden opgelopen tot 570. Zij bezaten toen 40 suikerplantages waarop 9000 slaven werkten. In 1730 telde Suriname ongeveer 400 plantages waarvan er 115 in joods bezit waren.
De gemeenschap bloeide meer dan een eeuw, een periode die de Surinaamse kolonie tot een van de rijkste in Amerika had gemaakt. In de gouden tijden financierde de bevolking van Jodensavanne de Congregation Shearith Israel in Manhattan, New York. In 1674 verscheepten ze 8000 pond aan suiker, bestemd als bruidsschat voor de dochters van een zekere J. Brandon in Amsterdam. De rijkdommen en kennis van de Surinaamse joden maakten hen tot een van de hoekstenen van de samenleving.
Eigen defensiedivisie
De joodse natie in Suriname had een eigen defensiedivisie of ook wel civiele militie die werd geleid door een civiele kapitein. Terwijl het in de 18de eeuw in de hele wereld leden van de joodse gemeenschappen verboden was om wapens te dragen, bestond in Jodensavanne een joods leger en een burgerwacht, die de mensen verdedigde tegen opstandige voormalige slaven bendes die regelmatig de plantages van de joodse eigenaren aanvielen. Van alle mannelijke kolonisten werd verwacht dat ze zouden deelnemen. Van alle militie divisies in het land was de joodse militie een van de best functionerende milities. Dit had te maken met de committering die ze hebben gemaakt om te blijven en verdedigen van joodse natie. Nadat de rebellen slaven Immanuel Machado, een gruwelijke plantage-eigenaar in de Cassiwinica rivier, liet Governeur Scharphuysen het nemen van wraak aan de joodse militie. David Cohen Nassy had in de 18de eeuw meer dan 30 expedities geleid als kapitein van de militie divisie tegen de Marrons.
Bron: Informatie over jodensavanne, Stichting Jodensavanne