Nu Suriname dichter bij de stap van exploratie naar productie komt, wordt de discussie over local content steeds urgenter. In grote lijnen gaat het om werk voor Surinamers, contracten voor lokale bedrijven en training die duurzame capaciteit opbouwt.
Elementen daarvan bestaan al in wet- en contractteksten, maar belangrijke keuzes zijn nog niet definitief gemaakt: hoe ver wil Suriname gaan, hoe strikt moeten de regels worden, en wie telt uiteindelijk mee als ‘lokaal’?
De Petroleumwet van 1990 (in werking sinds 1991) bevat bepalingen over prioriteit voor Surinaamse inzet en lokale goederen en diensten, maar werkt niet met vaste percentages of sectorquota. De praktische invulling wordt daarom vooral afgedwongen via afspraken in productie-delingscontracten (PSC’s).
Wat de petroleumwet wel zegt
In de Petroleumwet staat onder meer dat buitenlandse arbeidskrachten beperkt moeten blijven tot functies waarvoor geen “ervaren en gekwalificeerde” Surinaamse nationals beschikbaar zijn, en dat aannemers Surinamers zoveel mogelijk kansen moeten geven om expertise op te bouwen en verantwoordelijkheden te dragen. Daarnaast is vastgelegd dat aannemers voorkeur moeten geven aan goederen en diensten die in Suriname beschikbaar zijn, zolang die onder voorwaarden geleverd kunnen worden die niet ongunstiger zijn dan buitenlandse alternatieven.
Staatsolie legt ‘local content’ vooral via contracten vast
Omdat de wet geen quota oplegt, gebruikt Staatsolie (en onder meer het Staatsolie Hydrocarbon Institute) vooral contractuele bepalingen om local content te verankeren. In Staatsolie’s Model PSC is bijvoorbeeld opgenomen dat contractors Surinamers met prioriteit inzetten “tot het maximum haalbare”, dat lokale bedrijven voorkeur krijgen via aanbestedingscriteria (zoals weging van lokale toegevoegde waarde), en dat training van Surinamers verplicht wordt meegenomen – waarbij trainingskosten in bepaalde gevallen als ‘cost recoverable’ kunnen gelden. Ook geldt een rapportageplicht en een plan om local content jaarlijks te verhogen.
Guyana kiest voor wet met quota en sancties
Buurland Guyana ging een andere richting uit door local content wettelijk vast te leggen. In de Local Content Act 2021 staan definities, verplichtingen rond rapportage en institutionele aansturing, plus minimumpercentages per categorie in een schema. Voorbeelden uit dat schema zijn onder meer 95% local content voor security services, 50% voor equipment rental en 90% voor office space rental.
Staatsolie-directeur Annand Jagesar heeft in eerdere uitlatingen juist benadrukt dat een aparte local-contentwet niet per se nodig is als de contractuele verplichtingen goed worden gehandhaafd, en waarschuwde voor het risico dat door strakke regels lokale bedrijven kunnen overvraagd raken.
Tegelijk is de politieke toon aan het veranderen. President Jennifer Geerlings-Simons kondigde in haar eerste jaarlijkse toespraak aan dat Suriname in 2026 een National Local Content Program wil lanceren, met nadruk op uitvoering en betrokkenheid van burgers en bedrijven.
Instrumenten die al draaien: Blue Wave en EnergyJobs.sr
In afwachting van een mogelijk wettelijk kader lopen er al initiatieven die local content moeten ondersteunen. Staatsolie en partners zetten met het Blue Wave Supplier Development Program in op het trainen en opschalen van lokale leveranciers richting internationale standaarden.
Daarnaast is EnergyJobs.sr gelanceerd als digitaal platform dat Surinaamse professionals (inclusief diaspora) moet koppelen aan kansen in de olie-, gas- en energiesector, met onder meer focus op het GranMorgu-project.
Wie is ‘lokaal’ en wat betekent dat voor diaspora?
Een gevoelig punt blijft de definitie van ‘lokaal’. Suriname heeft een grote diaspora met sterke professionele en economische banden met het land. Local-contentexpert Anne-Rita Wijdh waarschuwde in dit verband dat een te strikte, op paspoort gebaseerde benadering contraproductief kan zijn voor een klein land dat al zijn menselijk kapitaal nodig heeft.
Richting 2028: druk op capaciteit en handhaving
Met de ontwikkeling van GranMorgu in Blok 58 en de verwachting van ‘first oil’ in 2028, wordt de kernvraag praktisch: kan Suriname snel genoeg vakmensen, leveranciers en diensten opschalen om kansen te verzilveren?
Voorstanders van een aparte wet stellen dat duidelijke regels zekerheid geven en nationale baten beter borgen. Sceptici wijzen erop dat rigide quota kunnen botsen met de huidige capaciteit van bedrijven en opleidingen. Welke route Suriname ook kiest, de geloofwaardigheid zal uiteindelijk afhangen van toezicht, meetbare rapportage en consequente handhaving.













