Laatst heb ik voor het eerst sinds lange tijd weer gevoeld hoe het is om ongewenst te zijn. Vol goede moed toog ik naar een gesprek met een van de belangrijkste mensen in ons land. Dat was van een koude kermis thuiskomen, zeg. Dat gevoel dat je bij iemand in de buurt moet zijn, terwijl die persoon dat niet eens wenst. Hoewel ik dat niet heb meegemaakt om mijn geaardheid, kon ik mij zo voorstellen dat mensen die stigmatisering meemaken, om wat voor reden dan ook, zich ook ongewenst en *unwanted* moeten voelen.
Zelf heb ik dat nooit meegemaakt op het werk of op school. En als er mensen waren die mij dachten te plagen, lachte ik hen gewoon uit. Zo hadden op de basisschool de stoere jongens uit de klas bedacht dat zij elkaar stoere bijnamen zouden geven. Op hun eigen manier wilden zij mij erbij betrekken. Daar had ik geen moeite mee, maar ik zat er ook niet op te wachten. Al helemaal toen ze besloten dat mijn naam Super Faggot zou zijn. Wat een faggot was, wist ik niet eens. Dus haalde ik mijn schouders op en ging verder met mijn leven. Dat hadden ze niet verwacht. Hadden ze liever gewild dat ik in tranen zou uitbarsten? Nee, die pijn voelde ik niet en ik gunde hen dat succes ook niet.
Wat wel pijn heeft gedaan, zijn de momenten waarbij het unwanted gevoel werd aangewakkerd door mijn eigen familie. Dat is niet iets waarbij je makkelijk de schouders ophaalt. Voor de vorm heb ik dat toch gedaan. Een neef die zei dat ik in de kast moest, omdat hij anders het contact zou verbreken? Dat was dus ook ons laatste gesprek. Jaren later bood hij zijn excuses aan. Die heb ik aanvaard, maar op mijn hoede blijf ik altijd. Ook had ik een oom die mij vreselijk heeft behandeld. Ten overstaan van de gehele familie de meest lasterlijke sneren richting mij. Zo erg dat zelfs zijn eigen kinderen zich schaamden voor zijn uitspraken. Deze deed hij soms ook waar ik niet bij was.
Gelukkig was ik, in al mijn vrouwelijkheid, toch de bigger man. Heb hem nooit geschoffeerd en altijd beleefd gegroet. Terwijl hij er een gewoonte van had gemaakt om iedereen te groeten en de hand te schudden, maar mij over te slaan. Tja, dan kan je eigenlijk niet anders dan de schouders ophalen, toch? Van buiten deed ik dat. Van binnen boog ik mijn hoofd en likte mijn wonden. Het doet ook wel pijn wanneer familieleden jou altijd roemen om jouw intelligentie en goede resultaten op school, maar dat achterwege laten omdat je in hun ogen ineens verschrikkelijk slecht bent. Omdat ik mijzelf wilde zijn?
Jaren later werd ik gebeld, uit het niets. Die oom lag op zijn sterfbed en had naar mij gevraagd. Hij wilde zijn excuses aanbieden en vredig heengaan. Heel vriendelijk heb ik bedankt. Waarom zou ik meewerken aan zijn vredige dood? Terwijl hij mijn leven had besmeurd met zijn misplaatste uitspraken? De familie heeft het mij niet kwalijk genomen. En ook al hadden ze dat gedaan, zou het niet helpen. Dit was een van de weinige keren dat ik op holistische manier “NEE!” had gezegd. “Als hij eenmaal daar is waar hij moet zijn, zal hij zelf inzien dat hij verkeerd was en zichzelf vergeven.” Daarom reageer ik nooit boos wanneer mensen vrijelijk hun onwetendheid op mij projecteren. Ze mogen vrij zijn.
Een andere oom heeft mij op een dag, ook uit het niets, apart genomen: “Ik wilde je wat zeggen. Je bent “zo” toch. Ik begreep het niet. Maar ik had laatst een gesprek met iemand die mij het een en ander heeft uitgelegd. Ik wil je alleen laten weten dat ik je accepteer, van je hou en bijzonder trots op je ben. Efu wan dei wan suma wani fasi yu, teigi mi…!” Dat was het moment waarop ik eindelijk werd verlost van die pijn aangedaan door de andere oom. Het kan dus ook anders…