De recente uitspraak van het Hof van Justitie in de wrakingszaak SRU-HVJ-2023-1 heeft mij bewogen om dit artikel te schrijven. Net als de website van het Hof van Justitie van Suriname, www.rechtspraak.sr, heeft ook Nederland een website met als titel www.rechtspraak.nl. Op beide websites wordt informatie over de procedures bij rechtszaken, uitspraken en de organisatie van de rechtspraak gepubliceerd.
Wraking
Op www.rechtspraak.nl is heel pakkend verwoord dat wraking het verzoek is om een rechter in een bepaalde zaak te vervangen door een andere, omdat hij partijdig zou zijn. Dit recht komt eenieder toe op basis van het recht op een eerlijk proces. En het wrakingsrecht mag worden ingezet als één van de partijen in een rechtszaak de indruk heeft dat de rechter partijdig is. In Suriname is het wrakingsrecht in het strafrecht geregeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafvordering. Deze wetsbepaling schrijft voor dat wraking mogelijk is bij het bestaan van feiten en omstandigheden, ten aanzien van een rechter, die in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid ernstig zouden kunnen schaden.
In het procesrecht bestaan volgens de jurisprudentie de subjectieve en de objectieve rechterlijke onpartijdigheid. Bij de subjectieve onpartijdigheid wordt ervan uitgegaan dat elke rechter onpartijdig is. Deze algemene aanname wijzigt wanneer uit handelingen of gedragingen van de rechter het tegendeel, dus een vooringenomenheid, blijkt. Degene die wraakt op grond van subjectieve partijdigheid moet bewijzen dat uit dat handelen of die gedragingen een vooringenomenheid blijkt. Objectieve onpartijdigheid daarentegen, staat los van specifieke handelingen en gedragingen van een rechter. Het gaat simpelweg om de schijn van onpartijdigheid, het onpartijdig overkomen. Bij wraking op basis van de objectieve onpartijdigheid gaat het om een gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter vanwege bijvoorbeeld een familierelatie. Daarom hoeft ook niet bewezen te worden dat de rechter daadwerkelijk partijdig is.
Wrakingszaak SRU-HVJ-2023-1
In deze zaak is de desbetreffende rechter op grond van zowel subjectieve als objectieve onpartijdigheid gewraakt. De verdachte voerde aan dat de rechter op een zitting handelingen en/of gedragingen zou hebben gepleegd waaruit zijn vooringenomenheid zou blijken. Ook voerde de verdachte aan dat de rechter in een familierelatie staat tot een slachtoffer. Dit is zonder twijfel een grond die de objectieve onpartijdigheid aantast. Hieruit volgt dat vanwege de familierelatie de schijn is ontstaan dat de rechter partijdig is. In tegenstelling tot de handelingen die de subjectieve onpartijdigheid zouden hebben geschaad, hoeft de wrakende partij niet te bewijzen dat de schijn van objectieve onpartijdigheid afwezig is in het geval van een vastgestelde familieband. Bij een familieband tussen een rechter en een slachtoffer zal er snel sprake zijn van de schijn van partijdigheid ten aanzien van de verdachte, simpelweg omdat het om de schijn gaat. Het gaat om de perceptie, het beeld, het gevoel, het vertrouwen.
De rechterlijke macht ontleent zijn legitimiteit aan het sociaal contract met de burger, en is daarom gebaat bij het bewaren van het vertrouwen van de burger. Bij rechtspraak gaat het om gezag, niet om macht. Burgers accepteren rechtspraak omdat zij het gezag waarmee een rechtsgeschil beslecht wordt ook accepteren. Mede om deze redenen is het wrakingsrecht heel cruciaal en dient een wrakingsverzoek ook zorgvuldig afgewikkeld te worden. Verontrustend waren de screenshots op sociale media, direct na de uitspraak, die de overweging van de wrakingskamer dat er geen hechte relatie tussen de betreffende rechter en één van de slachtoffers bestaat, weerlegden. Dit is een maatschappelijk signaal, op een platform dat wereldwijd toegankelijk is, dat er getwijfeld wordt aan de rechterlijke onpartijdigheid in Suriname.
Omissie toetsing wrakingsverzoek – In de uitspraak van de wrakingszaak SRU-HVJ-2023-1 is naar mijn mening geen onderscheid gemaakt tussen de subjectieve en objectieve onpartijdigheid. De wrakingskamer is voorbijgegaan aan de vraag of de familierelatie de schijn/vrees van partijdigheid rechtvaardigt. Naar mijn mening ontkom je er niet aan om die schijn/vrees vast te stellen, omdat het niet van belang is of de rechter daadwerkelijk partijdig is. Het hebben van dezelfde familienaam, de vaststelling van een familierelatie en het bestaan van enige band met het slachtoffer en/of zijn familie, waren daarvoor voldoende. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen een vrees voor partijdigheid. Op grond van de objectieve onpartijdigheid had het wrakingsverzoek gegrond verklaard moeten worden en had de rechter van de zaak gehaald moeten worden. Die beslissing zou verder niets zeggen over de capaciteit van de rechter om onpartijdig recht te spreken. Het zou slechts de aanwezige schijn onderkennen en het vertrouwen in een onafhankelijke rechtspraak waarborgen als pijler van onze rechtsstaat.
Mr. M.A. Castelen, LLM & LLM
Advocaat, gespecialiseerd in staats- en bestuursrecht, mensenrechten en internationaal recht