De regering-Simons heeft, net als haar voorganger, de oplossing voor de crises waarin Suriname sinds 2014 verkeert, in belangrijke mate gekoppeld aan de inkomsten die Staatsolie en Total/APA zeggen dat Suriname uit Blok 58 zal verdienen. Tussen nu en dat moment liggen nog ongeveer drie jaar. Intussen vertoont de prijs van een vat olie momenteel een dalende trend.
Tijdens de vorige regeringen is weinig tot niets gedaan om de rechtmatige inkomsten van de staat uit onder andere de goud- en houtsector daadwerkelijk op te eisen. Voor de samenleving lijkt dat inmiddels buiten bereik. De regeringen Bouterse II en Santokhi hebben hun regeertermijnen grotendeels lenend doorgebracht. Zal het de regering-Simons lukken om – ook lenend – 2028 te halen? Staatsolie en Total/APA zouden haar recent nog miljarden Amerikaanse dollars aan inkomsten hebben voorgehouden. Maar waarom zou Total/APA de president tegelijkertijd een somber beeld schetsen?
Wie beheerst de hout-, goud- en oliesector?
Alle overeenkomsten die Suriname heeft getekend met goudmultinationals, palmoliebedrijven en bauxietmultinationals, werden vroeger eerst door De Nationale Assemblée (DNA) goedgekeurd en waren toegankelijk voor de samenleving. In die overeenkomsten staan de plichten en verantwoordelijkheden van de bedrijven én van Suriname. In de praktijk blijkt echter dat Suriname weinig terugziet van de voordelen (inkomsten) waarop het volgens de contracten recht zou hebben. Dat geldt ook voor concessies die aan lokale bedrijven en personen zijn verstrekt.
In juni 2015 ondertekende Staatsolie, onder leiding van Rudolf Elias, een overeenkomst met Apache Corporation om olie te exploreren en te exploiteren in Blok 58. DNA kwam daar niet aan te pas, omdat zij met het goedkeuren van de Petroleumwet in 1990 zichzelf – en daarmee de samenleving – buitenspel heeft gezet. Daarmee is de oliesector in handen van een kleine groep mensen gelegd.
In 1997 had de regering-Wijdenbos/Radhakisun de totale sector verkocht voor 40 miljoen Amerikaanse dollar, ware het niet dat de samenleving daar toen massaal tegen in opstand kwam.
Het is inmiddels ongeveer 9,5 jaar dat de samenleving vraagt om openbaarmaking van de overeenkomst met Total/APA. Staatsolie verklaart steeds dat dit niet kan, omdat Apache toen en Total/APA nu beursgenoteerde bedrijven zijn en concurrenten geen kennis zouden mogen nemen van de inhoud. Daarbij verwijst Staatsolie de samenleving naar het internet, waar een voorbeeld van het contract zou zijn geplaatst.
Als er geen verschil is tussen het getekende contract en wat online staat, wat is dan nog de reden om het contract niet te publiceren? Total heeft bovendien samen met zogenoemde concurrenten ook een andere concessie voor de kust. Waarom zou Total in die concessie genoegen nemen met een minder voordelig contract? Daarnaast zou APA het financiële gedeelte van het contract – de Production Sharing Contract (PSC) tussen Staatsolie en Total/APA – in januari 2020 op internet hebben geplaatst.
De gevolgen van gebrek aan controle
De gevolgen van het niet onder controle hebben van de sectoren ervaart de samenleving al langer dan twintig jaar in de goud- en houtsector. De goudsector produceerde de afgelopen tien jaar naar schatting ruim 40.000 kilo goud per jaar, terwijl de houtsector ongeveer 350.000 kubieke meter hout per jaar produceerde. Van substantiële inkomsten voor de staat merkte de samenleving bitter weinig; de financiële crisis die Suriname sinds 2014 in haar greep heeft, is daar volgens mij een teken van.
Op de regeringspersconferentie van 12 december jongstleden bevestigde president Simons wat velen in Suriname – behalve opeenvolgende regeringen – al circa twintig jaar stellen. Zij verklaarde dat het goud van Suriname niet wordt geëxporteerd, maar “weggedragen”, dat sommige mensen in de sector zich boven de wet wanen en dat haar ministers niet veilig zijn.
Eerder werd volgens mij hetzelfde door president Santokhi bevestigd over de houtsector. Toen werden bij toeval honderd containers met hout op de Jules Sedney-haven aangetroffen. Niemand die verantwoordelijk is voor het havengebeuren wist hoe de containers van de haven waren weggehaald, terugbezorgd en vervolgens klaargemaakt voor verscheping naar het buitenland.
De inhoud van contracten
Contracten tussen Suriname en multinationals bestaan doorgaans uit twee delen:
- het deel met verplichtingen en verantwoordelijkheden van de partijen; en
- het financiële deel.
In het deel over verplichtingen staat onder andere: het beschikbaar stellen van de concessie en de duur daarvan, binnen welke termijn het project in productie moet gaan, wie verantwoordelijk is voor negatieve milieueffecten, belastingen en royalty’s, herstel van het gebied na exploitatie, aandelen en bestuur, financiering van het project, en regels rond het toetreden of uittreden van partijen.
In het financiële deel staat hoe de winst wordt vastgesteld. In het geval van Suriname/Staatsolie en Total/APA zou dat zijn vastgelegd in een Production Sharing Contract (PSC) (zie bijlage).
Omdat veel factoren – zoals investeringen, kostprijs, productie, royalty’s, belastingen en afschrijvingspercentages – bekend (kunnen) zijn, kan in theorie worden berekend wat partijen ongeveer kunnen verdienen bij een bepaalde olieprijs. Het probleem voor Suriname is volgens mij echter dat het, net als in de goudsector, onvoldoende controle heeft op de kostprijs per vat olie. Er is te weinig zicht op de inkoop van Total/APA, op zogenoemde termijnprijzen en op verkopen die via “satellietbedrijven” lopen.
De strop
Het gevaarlijkste gedeelte – de “strop” – zit vaak in de bepalingen over verplichtingen en verantwoordelijkheden. Die blijken geregeld zo te zijn geformuleerd dat ze in het voordeel van multinationals uitpakken. En als multinationals toch aansprakelijk zouden zijn, stappen zij vaak naar een rechtbank in Europa, zoals in overeenkomsten wordt vastgelegd. Juist dat gedeelte houdt Staatsolie volgens mij buiten het zicht van de samenleving.
Daarnaast is er geen wet afgekondigd die ervoor zorgt dat multinationals hun kosten niet kunstmatig kunnen opvoeren (price transferring). Tegelijkertijd wordt de samenleving geconfronteerd met oproepen voor een Local Content-wet, die – in verhouding – weinig zou opleveren.
Met de ervaringen in de goud- en houtsector is het van belang dat de samenleving nu kennis kan nemen van de inhoud van het contract met Total/APA. Ook moet zij erop aandringen dat de oliesector alsnog beheers- en controleerbaar wordt gemaakt.
Dat Venezuela vandaag arm is, ondanks de grootste olievoorraden ter wereld onder de eigen bodem, komt volgens mij doordat die natuurlijke rijkdom – net als de goud- en houtsector in Suriname – in handen lag van multinationals en een kleine groep Venezolanen. Dat heeft in mijn optiek weinig te maken met de “Hollandse ziekte”, temeer omdat een groot deel van de inkomsten in Nederland juist aan de samenleving werd besteed.
Kenneth Sukul











