Stichting Projekta organiseerde op woensdag 14 juni de tweede paneldiscussie in de reeks “Suriname: nu of nooit”. Ook deze tweede discussie had als centraal onderwerp de extractieve industrieën.
De eerste discussie richtte zich vooral op de gevolgen van de olie- en gasindustrie op democratie en het milieu, de aandacht van deze tweede discussie lag op de te verwachten sociaal-maatschappelijke effecten. De panelleden waren Rosita Sobhie (econoom), Ruben Del Prado (public health expert) en Kirtie Algoe (socioloog).
Uit de discussie met het publiek kwam duidelijk naar voren dat Suriname nog lang niet klaar is om de kansen van offshore olie en gas te benutten voor duurzame ontwikkeling. Extractieve industrieën, zoals het mijnen naar goud en het boren naar olie, bieden een land kansen om zich met behulp van de vergrote inkomsten duurzaam te ontwikkelen. Deze kansen worden op podia van bedrijven en de overheid steeds benadrukt, zonder rekening te houden met de bedreigingen die juist vaker leiden tot vertraagde en zelfs negatieve ontwikkeling voor de samenleving. Het is erg belangrijk dat Suriname start met een goede planning over hoe om te gaan met de verwachte olie- en gasinkomsten, zodat deze werkelijk worden gebruikt om te komen tot duurzame ontwikkeling.
Rosita Sobhie gaf in haar inleiding aan dat olie en gas wel zullen zorgen voor economische groei, maar dat dit niet vanzelfsprekend leidt tot ontwikkeling. Hiervoor is er een langetermijnplanning nodig, onderbouwd met harde cijfers. Jammer genoeg is er sinds 2012 geen census meer gehouden, waardoor het bijna onmogelijk is geworden om te plannen met verouderde of afwezige data. Uit de cijfers blijkt wel dat Suriname haar arbeidspotentieel kan optimaliseren om bij te dragen aan werkelijke ontwikkeling. Echter zijn er ontzettend veel drop-outs (1 op 3 VOS-leerlingen verlaten de school zonder diploma), waardoor het arbeidspotentieel vanwege het lage opleidingsniveau onderbenut dreigt te blijven. Verder zorgt de economische onzekerheid, veroorzaakt door onder andere inflatie, koopkrachtdaling en lage lonen dat een groot deel van de bevolking arm blijft. Olie en gas zullen deze problemen niet oplossen als er niet goed voor
wordt gepland.
Ruben Del Prado stelde dat de principes van public health ter voorkoming van ziekten ook toegepast kunnen worden op de uitdagingen van olie en gas. Met goede langetermijnplanning kunnen problemen worden voorkomen voordat ze uit de hand lopen. Hier zijn de grote oliemaatschappijen zich ook van bewust en zij passen hetzelfde principe van preventie zeer transparant toe bij bijvoorbeeld het boren en transporteren van olie en gas. Civil society kan een bijdrage leveren door de bedrijven en beleidsmakers verantwoordelijk te houden voor behoorlijk bestuur.
Kirtie Algoe gaf aan dat de sociale kosten van olie en gas in gedrang kunnen komen met de mogelijke branding van Suriname, die voor een aantal sectoren zoals toerisme van groot belang zijn. Zowel de culturele als de biodiversiteit kunnen sterk beïnvloed worden door een toename in ongelijkheid, de introductie van nieuwe elites, en de politieke machtsverdeling langs etnische lijnen. De olie- en gasindustrie heeft namelijk een beperkt aantal gespecialiseerde arbeidsplekken beschikbaar, waarvoor meestal expats worden aangenomen. Sectoren zoals vastgoed, horeca, en supermarkten spelen gauw in op deze relatief kleine groep werkers die goed verdienen. Hierdoor stijgen prijzen, worden meer goederen zoals fruit geïmporteerd en verandert het straatbeeld. Om dergelijke sociale kosten te voorkomen is het cruciaal om de transparantie over besluiten te verbeteren, de sociale dialoog met stakeholders voort te zetten en het transitiebeleid alvast voor te bereiden.
Uit de discussie met het publiek kwam naar voren dat Suriname kan leren van landen als Trinidad & Tobago en Guyana. In Trinidad is er namelijk beleid gemaakt over ‘local content and participation’, wat ertoe heeft geleid dat er meer inkomsten van olie en gas zijn geïnvesteerd in de samenleving dan als er een enge benadering van local content was aangehouden. In Suriname is er momenteel geen beleid om een onshore olie- en gasindustrie op te zetten. Als dit zo blijft, zal er geen olie en gas aan land worden gebracht om verder te verwerken of om andere industrieën mee op te zetten.
Ook is tijdens de discussie aangehaald dat het Surinaams ambtenarenapparaat te groot is en er geen incentive voor de overheid zal zijn om deze te verkleinen bij vergrote olie- en gasinkomsten. Een mogelijke uitweg kan zijn dat de bedrijven die een lager salaris betalen dan de overheid, hun lonen aanpassen, zodat minder mensen naar de ambtenarij trekken en werkelijk in staat worden gesteld om efficiënter te produceren als werknemer of werkgever.
Sharda Ganga, de directeur van Projekta, stelde dat het de taak van de staat is om werkelijke ontwikkeling te brengen, terwijl een groot deel van het werk van civil society is om de staat en beleidsmakers hiervoor verantwoordelijk te houden. Vandaar ook deze tweede paneldiscussie in aanloop naar de Suriname Energy, Oil and Gas Summit (SEOGS), waarna er weer een reeks van discussies en presentaties worden georganiseerd. Eén feit staat als een boorplatform boven het water: Als je boort voordat je plant, ben je laat met het voorkomen van problemen.