De kantonrechter heeft op 17 juli 2025 het wrakingsverzoek van de verdediging in de strafzaak tegen verdachte K.C., die wordt verdacht van witwassen, ongegrond verklaard. De zaak wordt op 16 oktober voortgezet met het verdachtenverhoor.
De strafzaak tegen K.C. werd eerder behandeld door een eerste kantonrechter, die uitspraak deed over een bezwaar tegen de dagvaarding. Nadat dit bezwaar in hoger beroep ongegrond werd verklaard, werd de zaak toegewezen aan een andere rechter. De verdediging was het daar niet mee eens en verzocht om wraking van de tweede rechter.
De kantonrechter deed op 17 juli uitspraak over het wrakingsverzoek en wees het van de hand. Volgens de rechter heeft de verdediging twee gronden aangevoerd. De eerste grond, dat de zaak niet bij de oorspronkelijke rechter is gebleven, was al afgedaan in een eerder tussenvonnis van 30 april 2025. De herhaling van dit argument werd aangemerkt als strijdig met de goede procesorde en onvoldoende als wrakingsgrond.
Ten aanzien van de tweede grond stelde de rechter vast dat de verdediging passages uit het tussenvonnis zelf had gebruikt als motief voor wraking. Volgens de kantonrechter blijkt hieruit dat het wrakingsverzoek vooral voortkwam uit onvrede over de inhoudelijke beslissing, wat volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad onvoldoende is om een rechter te wraken. Alleen als uit de motivering blijkt van vooringenomenheid of partijdigheid, bijvoorbeeld door woordkeuze, is wraking gegrond. In dit geval was daarvan geen sprake.
Na de uitspraak is de zaak op verzoek van het Openbaar Ministerie aangehouden tot 16 oktober 2025, wanneer het verdachtenverhoor op de rol staat. De raadslieden van verdachte K.C. hebben aangegeven hoger beroep aan te tekenen tegen de beslissing van de kantonrechter.