Hetzelfde Openbaar Ministerie (OM) dat stelselmatig en structureel de rechten van inheemsen negeert, getroost zich thans alle moeite om de rechten te beschermen van ondernemers die schade hebben geleden tijdens de schermutselingen van 2 mei 2023 in Pikin Saron en omgeving.
Het advocatenteam van de zes mannen, die verdacht worden van 34 strafbare feiten variërend van opruiing en brandstichting tot ontvoering en moordpoging, heeft vrijdag een vier uur durend pleidooi gehouden waarin zij naar hun inzichten de ‘juiste context’ hebben gepresenteerd waarin ‘alles is gebeurd’. Mr. Melvin Castelen, een van de advocaten, nam het eerste deel van het pleidooi voor zijn rekening nadat collega Pamela Karg inleidend was ingegaan op het requisitoir. De verdediging houdt eraan vast dat er sprake was van een protest en dat het OM tegen beter weten in de mannen criminaliseert.
De Officier van Justitie (OvJ) heeft vorige maand gevangenisstraf van 15 jaar geëist tegen vijf van de zes mannen voor hun aandeel in de rellen. Het gaat om: Rodney M., Martin M., Guilliano Z., Jonathan A., en Jozua H. Tegen de zesde verdachte, Mitchel B., is er vrijdag een celstraf geëist van 1 jaar, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd in voorarrest, plus een proeftijd van 2 jaar. Deze verdachte is al enige tijd op vrije voeten en hoeft niet terug naar de cel als de rechter het strafvoorstel overneemt.
De verdediging noemt het merkwaardig dat de openbare aanklager het bewijsmateriaal in het requisitoir uitsluitend heeft gebaseerd op processen-verbaal en verklaringen die zijn afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris. Het OM zou de verklaringen die ter terechtzitting zijn afgelegd buiten beschouwing hebben gelaten. Daarnaast is er gewezen op een reeks vermeende misslagen van het OM in het requisitoir. Zo zou er vanwege de manier waarop de mannen zijn gedagvaard voor enkele van de strafbare feiten de indruk worden gewekt alsof het duidelijk is wie wat heeft gedaan en dat het bewijs daarvoor is geleverd.
Dat staat volgens de advocaten in schril contrast met de realiteit, zoals terug te vinden is in verschillende getuigenissen. Volgens meerdere getuigen ging het om een groep mannen die niet zijn geïdentificeerd. Sommigen vertelden bij de politie dat de relschoppers gemaskerd waren, althans hun gezichten hadden bedekt.
Castelen zei onder meer dat het de verdediging beroert dat er na bijkans een jaar nog geen schot schijnt te komen in het onderzoek naar de ‘liquidatie’ van twee inheemse mannen, terwijl de vervolging zo voortvarend is in het onderzoek naar de gebeurtenissen waarvan de verdachten worden verweten dat er al een strafeis bij de rechter is gepresenteerd. Refererend aan het obductierapport over de dood van Ivanildo Dijksteel en Martinus Wolfjager, wees de verdediging erop dat het overduidelijk is dat ze in de rug zijn doodgeschoten terwijl ze op de grond op hun buik lagen. Volgens Castelen is het onaanvaardbaar dat zowel de vervolging als de rechter eerder lieten weten dat die zaak losstaat van het strafonderzoek naar de rellen zelf. De verdediging staat erop dat wat zij omschrijft als buitensporig politie geweld bij haar optreden juist onlosmakelijk deel is van de onderhavige zaak.
Er wordt in de pleitnota ook gebruikgemaakt van documentatie en ontwikkelingen op historische, juridische en internationale vlak om de zaak van de inheemsen in het algemeen en die van de zes mannen in het bijzonder te bepleiten. De verdediging omschrijft de leefwijze van inheemsen, zoals internationaal wordt erkend, als een collectieve. Waar de hechtenis van een verdachte in het algemeen ook zijn gezin treft, wordt in gevallen van in stam levende volkeren ook hun hele dorpsgemeenschap en zelfs hun stam getroffen, des te meer als zij handelen in het belang van hun gemeenschap. In het geval van deze mannen kwamen ze op voor hun grondenrechten die met de voeten worden getreden door de overheid.
Verschillende rechterlijke uitspraken in hun voordeel hebben de houding van de overheid jegens de Inheemsen niet positief kunnen beïnvloeden. De verdediging verwijst naar onder meer het Kali’na en Lokono vonnis en het Saamaka vonnis, waarin de Staat uitdrukkelijk is veroordeeld tot de erkenning van deze rechten. Recentelijk heeft de civiele rechter, aldus Castelen, opnieuw de Staat veroordeeld in een zaak van de Saamaka-gemeenschap met betrekking tot grondenrechten en zelfs een dwangsom gekoppeld aan elk nalaten dit vonnis uit te voeren, althans te respecteren.
In al deze gevallen wordt het recht van Inheemse en in stam levende volkeren onderstreept om op de hoogte te worden gebracht en geraadpleegd over projecten die in hun beschermde gebieden worden uitgevoerd. Dat recht wordt aangeduid als het recht op vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming (Free, Prior, and Informed Consent, FPIC). Dit recht houdt in dat belanghebbende gemeenschappen tijdig, volledig en in begrijpelijke bewoordingen geïnformeerd moeten worden over de aard, omvang en mogelijke gevolgen van het project.
Bovendien moeten zij de mogelijkheid hebben om vrij, zonder druk of dwang, hun toestemming te geven of te weigeren voordat het project begint. Volgens de verdediging is het een verantwoordelijkheid van de overheid om zich ervan te vergewissen dat deze gemeenschappen niet alleen dit recht begrijpen, maar ook de strekking en gevolgen van de uit te voeren projecten of te verstrekken vergunningen of concessies.
Castelen greep in zijn presentatie meermaals terug naar de stelling: ‘Bij de zoektocht naar gerechtigheid kunnen we de rechten van burgers in het proces niet ondermijnen’. De verdediging, bestaande uit de raadslieden Pamela Karg, Murwin Dubois, John Ferdinand, Milton Castelen, Derrick Veira en Irvin Kanhai, krijgt volgende week de gelegenheid voor het tweede deel van hun pleidooi. Vrijdag is slechts een derde deel gepresenteerd van de meer dan 100 pagina’s tellende pleitnota.