De Haïtiaanse premier Ariel Henry heeft formeel zijn aftreden aangekondigd. In een kort schrijven, gedateerd van 24 april en afkomstig uit Los Angeles, bevestigt hij zijn vertrek. De brief is donderdag via sociale media door zijn regering verspreid.
Henry verbleef sinds eind februari in Puerto Rico, gedwongen door omstandigheden. Twee weken geleden kondigde hij al aan dat hij zijn functie zou neerleggen zodra een overgangsraad en een interim-premier zouden worden benoemd. Dit voorstel voor een tijdelijke regering kwam van de Caribische gemeenschap Caricom.
De overgangsraad, bestaande uit negen leden, wordt vandaag beëdigd. Voormalig minister van Financiën, Patrick Boisvert, begint direct als tijdelijke premier van Haïti. De overgangsraad heeft een mandaat tot 7 februari 2026. Tegen die tijd moet er een nieuwe premier zijn benoemd, moeten er verkiezingen zijn gehouden en een nieuwe kiescommissie worden samengesteld. De raad zal ook helpen bij het uitstippelen van de plannen voor een nieuwe regering.
In zijn brief beschrijft Henry het aftreden van zijn regering als een “patriottische daad”. Hij benadrukt dat zijn regering de natie heeft gediend in moeilijke tijden. Haïti kampt al geruime tijd met bendegeweld en armoede. Eerder dit jaar escaleerde het geweld: gewapende bendes namen de internationale luchthaven over, bestormden de grootste gevangenis van het land en stichtten brand in onder andere politiebureaus en ziekenhuizen in de hoofdstad Port-au-Prince. Op dat moment was Henry in Kenia om een deal te sluiten over een VN-missie die het bendegeweld zou aanpakken. De premier kon daarna niet terugkeren naar zijn land omdat bendeleiders zijn onmiddellijke vertrek eisten.
De situatie in Haïti blijft chaotisch. Meer dan 100.000 inwoners zijn sinds het geweld de hoofdstad ontvlucht. Velen verblijven in provisorische schuilplaatsen met een tekort aan water, voedsel en medicijnen. Bendes hebben controle over de aanvoerlijnen van hulpgoederen en hebben Port-au-Prince vrijwel volledig afgesloten, zowel over land als via zee en lucht. Dit meldde de directeur van UNICEF deze week.