De rechter heeft vorige week besloten Jason Z. en Praweshkoemar J. vrij te laten, nadat ze sinds juni vastzaten op verdenking van drugssmokkel. De jongemannen hadden 33 gram cocaïne, verstopt in groenten, naar het buitenland verzonden.
De straf van 20 weken plus 2 dagen, gelijk aan hun tijd in hechtenis, werd hiermee als volledig uitgezeten beschouwd. Hun vrijlating vond dezelfde dag plaats. De officier van justitie had geëist dat de verdachten veroordeeld zouden worden tot zes maanden cel en een boete van SRD 500 voor opzettelijke uitvoer, poging tot uitvoer en bezit van verdovende middelen. Bij het niet betalen van de boete zou een extra celstraf van twee weken volgen. De rechter besloot echter tot een lagere straf, inclusief de boete.
Irvin Kanhai en Aarti Radja, de advocaten van respectievelijk Jason Z. en Praweshkoemar J., betoogden dat hun cliënten niet opzettelijk betrokken waren bij de smokkel. Volgens hen hadden de jongens slechts gehandeld naar wat van hen werd verwacht: ze controleerden de groenten, maar ontdekten niets verdachts. Uit het politiedossier bleek dat de drugs in kleine hoeveelheden op vernuftige wijze in open gesneden en opnieuw dichtgeplakte okers waren verstopt. Zelfs een ervaren baliemedewerker bij het postbedrijf had de verborgen drugs niet gezien. Pas bij nadere visitatie op een later tijdstip kwam de smokkel aan het licht.
“Hoe hadden deze jongens dat moeten weten?” vroeg Kanhai retorisch in de rechtszaal. Daarnaast benadrukte de verdediging dat de verdachten volledig meewerkten met het onderzoek. Ze noemden de naam van de opdrachtgever, die bekendstaat als ‘Don’, en brachten de politie naar locaties waar hij zich vaak ophield. Ze omschreven de man gedetailleerd en gaven bijzonderheden over zijn voertuig. Meerdere getuigen bevestigden het bestaan van deze man, zijn signalement en zijn voertuig. Toch heeft de politie, aldus Kanhai, geen serieuze poging gedaan om hem op te sporen en aan te houden.
Volgens de advocaten vroegen de verdachten geen betaling voor hun hulp. Ze zagen hun daad als een vriendendienst en namen genoegen met een paar biertjes. Het geld dat zij van ‘Don’ ontvingen, was slechts voldoende om de verzendkosten en een verzenddoos te bekostigen. Dit ondersteunt volgens de verdediging hun stelling dat zij niet wisten dat er drugs in de zending zaten. Volgens Radja vraagt niemand om ‘een biertje’ voor het verzenden van een partij drugs. Het is volgens de verdediging dat de verdachten zijn misbruikt.
De rechter oordeelde echter dat de verdachten schuldig zijn aan voorwaardelijk opzet, omdat zij het risico hadden moeten inzien. Het aannemen van een pakket van iemand die ze slechts oppervlakkig kenden en die zich niet kon legitimeren, was volgens de rechter onverantwoord. Toch hield de rechter bij de strafoplegging rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en hun jeugdige leeftijd.