De Inter-Amerikaanse Commissie en het Inter-Amerikaans Hof willen zo snel mogelijk een rapportage van Suriname over de Moiwana-zaak. Voor nu is er geen deadline, maar Suriname heeft een rapportageplicht naar de commissie toe. Dit staat in een verklaring van het Openbaar Ministerie (OM).
Er is een brief aan het OM gericht aan de waarnemend Korpschef van het Korps Politie Suriname en er is daarbij een dagorde de deur uit gegaan met als onderwerp: het horen van getuigen in de Moiwana-zaak op de diverse politiebureaus. Het gaat hierbij niet alleen om registratie van de getuigen, maar ook het horen van de getuigen. De politie zal de getuigen horen.
Er zijn eerder via aanplakking getuigen opgeroepen om verklaringen af te leggen, echter hebben zij zich nimmer aangemeld. Naar aanleiding hiervan heeft de Agent van de Staat Suriname bij de Inter-Amerikaanse Commissie voor de rechten van de mens en het Inter-Amerikaans Hof voor de rechten van mens, een schrijven gericht naar het OM om getuigen via de verschillende mediahuizen op te roepen.
Het bloedbad van Moiwana was een bloedbad dat op 29 november 1986 werd aangericht in het Oost-Surinaamse marrondorp Moiwana door het Nationaal Leger van Suriname. Troepen van ex-president Delano Bouterse waren geïnformeerd dat rebellenleider Ronnie Brunswijk (nu vicepresident) zich in het dorpje bevond. Maar toen de militairen Brunswijk niet konden vinden en geen van de dorpelingen kon of wilde vertellen waar hij was, schoten de militairen tenminste 39 onschuldige dorpelingen, onder wie voornamelijk vrouwen en kinderen, dood. Ook werden veel huizen in het dorp in brand gestoken.
Deze gebeurtenis markeert het dieptepunt van de Binnenlandse Oorlog in Suriname tussen het Nationaal Leger onder leiding van Desi Bouterse en het Junglecommando onder leiding van Ronnie Brunswijk. Nog niet eerder waren zoveel onschuldige burgerslachtoffers in deze oorlog gevallen. Meteen na dit drama kwam een enorme vluchtelingenstroom op gang. De meeste mensen (ongeveer 5000) vluchtten naar het nabije Frans-Guyana, waar er door de Franse autoriteiten diverse kampen voor hen werden ingericht. Men mocht echter niet werken of onderwijs volgen, met als gevolg dat een hele generatie schoolkinderen hun schooltijd heeft overgeslagen. Pas begin jaren 90 kwam een voorzichtige terugkeer op gang.
De zaak werd door politie-inspecteur Herman Gooding onderzocht, waarbij hij drie verdachten op het oog had. Hij werd op 5 augustus 1990 tijdens de uitvoering van zijn dienst doodgeschoten. Kort na zijn dood werd het onderzoek stopgezet. Tot nu toe is niets bekend over de dood van Gooding.
Tot 2005 werd de zaak niet meer van overheidswege opgepakt. Het mensenrechtenbureau “Moiwana ’86” heeft onder leiding van directeur Stanley Rensch jarenlang gevochten voor erkenning van wat zij een misdaad noemden. Op 15 augustus 2005 werd bekend dat het Inter-Amerikaans Hof voor de Mensenrechten de regering van Suriname heeft veroordeeld inzake de massamoord.
De regering moet nabestaanden van de slachtoffers een vergoeding uitkeren, moet smartengeld en schadevergoeding uitkeren aan de overlevenden, moet de daders vervolgen en moet fondsen ter beschikking stellen voor de ontwikkeling van het dorp. De regering van Suriname is ook veroordeeld in de kosten van het proces.
Op 15 juli 2006 bood toenmalig president van Suriname Ronald Venetiaan namens de staat zijn excuses aan voor het gebeurde. De nabestaanden wilden echter meer dan excuses, zij willen dat de schuldigen vervolgd worden. Op 29 november 2007 werd het Moiwana-monument aangeboden aan het volk van Suriname.