De gedeelde geschiedenis van Suriname en Nederland, blijkt nu meer dan ooit de belangstelling van de verschillende steden in het moederland te genieten.
In dat kader heeft het Stedelijk Museum Alkmaar onderzoek laten verrichten naar plantage Alkmaar in Suriname. Ruim een jaar heeft onderzoeker Mark Ponte, die verbonden is aan het Stadsarchief van Amsterdam, zich bezig gehouden met de ontwikkeling van Plantage Alkmaar sinds 1745 tot het heden.
Ponte vertelt dat de aanleiding van het onderzoek kwam, toen het Stedelijk Museum Alkmaar, wilde weten wat haar betrokkenheid is geweest bij het slavernijverleden met Suriname en wat haar directe betrokkenheid is geweest met de plantage die naar de Nederlandse stad is vernoemd.
Uiteraard zegt hij dat bijna elke Nederlandse stad betrokken is geweest met het slavernijverleden in Suriname. Het lag toen in de bedoeling dat er aan de hand van de bevindingen van het onderzoek een tentoonstelling gepresenteerd zou worden aan de Alkmaarders. Wat ook gebeurd is, enkele weken geleden is de tentoonstelling afgesloten in de Nederlandse stad.
Plantage Alkmaar is gesticht door Jacob Hengevelt, die geboren was in de stad Alkmaar aan het einde van de zeventiende eeuw. Ponte legt uit dat Hengevelt als jonge landmeter naar Suriname kwam, waar hij veelal kaarten maakte van de plantages. Toen Fort Nieuw-Amsterdam werd aangelegd, kwamen er in Commewijne een heleboel nieuwe plantages erbij. Van de koloniale overheid kreeg Hengevelt een stukje land, waar hij een plantage begon. Hengevelt vernoemde de plantage toen naar de plaats van waar hij kwam, Alkmaar dus.
Het onderzoek van Ponte heeft enkele duidelijke aspecten, die wat zijn uitgediept. Zo wordt de plantage besproken tijdens de slavernij, waar er meer dan 600 tot slaafgemaakten op werkten. Hier is vooral de focus gelegd op hoe een kleine stad Alkmaar ook een aandeel heeft bij het slavernijverleden. Ponte zegt dat de plantage na de afschaffing van de slavernij ook Hindostaanse arbeiders heeft gekend als werkers.
Echter blijkt dat de plantage, na de afschaffing van de slavernij, al snel bergafwaarts ging. “Ten tijde van de slavernij was het een grote plantage. Na de afschaffing hebben de mensen nog tien jaren moeten doorwerken. Maar daarna is de plantage eigenlijk in verval geraakt. Daarna is het stuk grond aan de overheid verkocht, waar er een kinderhuis is opgericht en is het verkaveld voor kleine landbouwers. En dat is het nu nog steeds”.
De onderzoeker die zich momenteel in Suriname bevindt, zegt dat de tentoonstelling niet het enige resultaat van zijn bevindingen is geweest. De bevindingen zijn ook vervat in een boek, welke reeds is uitgegeven. Hiervan zal Ponte aanstaande zaterdag een presentatie over houden in het Nationaal Archief Suriname (NAS).