De verdediging van de zes verdachten in het Pikin Saron-proces heeft zich beklaagd dat de openbare aanklager meer gewicht probeert toe te kennen aan de verklaringen in het politiedossier dan aan die verklaringen die ter terechtzitting zijn afgelegd.
De verdediging vroeg de rechter om, tegen de achtergrond van het ‘onmiddellijkheidsbeginsel’, zijn besluit primair te baseren op wat zich in de rechtszaal afspeelt. Het bevreemdt de verdediging dat de aanklager met zijn 42 documenten als bewijsstukken voor de in totaal 34 strafbare feiten geen acht heeft geslagen op de talrijke verklaringen van verdachten en getuigen die op de zitting zijn afgelegd. Ook verklaringen bij de rechter-commissaris worden niet in overweging genomen. Dubois denkt dat het voor zichzelf spreekt als de vervolging geen bewijs heeft kunnen verzamelen op de zitting.
Wat betreft de verklaringen bij de politie zei Dubois dat de verdachten zich beroepen op mishandeling, druk, bedreiging en intimidatie. Dit wordt ondersteund door collega Milton Castelen, die zelf nare dingen heeft meegemaakt tijdens de verhoren van enkele verdachten. Hij verklaarde dat hij op het politiebureau was om zijn cliënten bij te staan en schrok van de wijze waarop de politieagent zijn stem verhief tegen de verdachte en hem intimideerde.
Op een gegeven moment beet de agent de verdachte toe dat hij aan het liegen was en dat hijzelf als politieagent daar was en had gezien wat er gebeurd was. Castelen werd verboden om zijn cliënt met raad en daad bij te staan, omdat er bij de politie een misvatting bestaat dat de advocaat slechts als ‘toehoorder’ bij het verhoor mag zitten. De verdediging redeneert dat de wetgever een bepaald doel voor ogen had met het toekennen van het recht op rechtsbijstand bij het verhoor. Indien de advocaat daar geen rol had, was deze volgens de verdediging ook niet toegelaten. Daarnaast is de verdediging van mening dat een agent die daar was, niet moest worden belast met het verhoor van verdachten, maar dat die zelf als getuige moest worden gehoord.
Tijdens de vorige zitting werd ook aangehaald dat een gewonde verdachte was verhoord, die later zei dat hij niet bij kennis was toen de politie hem sprak. Er is geen duidelijkheid gegeven over zijn medische staat ten tijde van het verhoor. Een deel van de politie-informatie die door het OM als bewijs is verzameld, komt uit verklaringen van personen die bewust met cognac dronken waren gevoerd.
Dubois noemde deze en een aantal andere argumenten waarom de rechter de verklaringen die bij de politie zijn afgelegd, moet negeren en zijn besluit aan het einde van het proces vooral moet baseren op het onderzoek ter terechtzitting. De verdediging vindt overigens dat de hoge strafeisen van 15 jaar cel voor 5 van de 6 verdachten de nodige onderbouwing missen. In de pleitnota roept ze de rechter op: ‘Heer kantonrechter, artikel 297 lid 1 Sv gelezen in samenhang met artikel 3 Sv leert dat de vervolging het strafvoorstel op een juiste wijze dient te omschrijven in de vordering van het requisitoir.
Een juiste wijze houdt in het procesrecht in dat er voldaan moet worden aan de stelplicht en bewijslast. Met andere woorden, dat alles wat door de vervolging gesteld wordt, uitdrukkelijk onderbouwd dient te zijn. De verdediging stelt dat de vervolging ten aanzien van de strafeis ertoe gehouden is om de redenen die daartoe geleid hebben, in het requisitoir op te nemen. Alleen op basis van die onderbouwing kunnen de verdachten deugdelijk daarop antwoorden en kunt u, edelachtbare, toetsen of dat strafvoorstel onder andere proportioneel en gerechtvaardigd is.’
De verdediging bepleitte ook als volgt: ‘Door het niet onderbouwen van het strafvoorstel heeft de vervolging in strijd met de regels van een goede procesorde gehandeld en niet vanuit het centrale uitgangspunt van het strafrecht, namelijk: het recht op het vermoeden van onschuld van elke verdachte.’
De advocaten hebben gevraagd om vrijspraak van de vijf verdachten Rodney M., Martin M., Guilliano Z., Jonathan A., en Jozua H. van alles waarvan ze worden beschuldigd. Naar hun mening is er op geen enkele wijze sprake van wettig en overtuigend geleverd bewijs. De zaak is vervolgens uitgesteld naar de zitting van 23 augustus 2024. De zaak staat op die dag voor repliek van de officier van Justitie. De officier van justitie zal daarbij reageren op hetgeen de raadslieden in hun pleidooi naar voren hebben gebracht.