Hierbij willen we verklaren dat, naar onze mening, de rechtelijke procedure met betrekking tot het 8 december proces een politiek proces is geweest en dat de verdachten in deze zaak geen eerlijke en openbare behandeling hebben gekregen. De aanklacht is niet binnen een redelijk termijn gestart en afgehandeld door een onafhankelijke rechtspraak zoals de grondwet aangeeft waar eenieder recht op heeft. Deze verklaring wil niet zeggen dat het mishandelen en doden van de 15 slachtoffers op 8 december 1982 geen misdaad is tegen de mensheid.
We willen alleen duidelijk maken dat het eindvonnis na 42 jaar, de waarheid voor de nabestaanden en het volk van Suriname niet heeft gebracht en dat door diverse omstandigheden dit proces naar onze mening een politiek doel heeft gekregen. Zonder alle feiten in de rechtspraak mee te nemen, de objectiviteit van de getuigen een priemende vraag blijft door de tweedeling die door deze gebeurtenis in onze maatschappij is ontstaan, de omstandigheden niet in de tijdgeest van de revolutie zijn geplaatst, code van de rechterlijke macht is geschonden en onderzocht zou moeten worden of er geen inmenging was van het oude moederland in een soevereine Surinaamse rechtspraak, heeft er naar onze mening geen eerlijke juridische onafhankelijke rechtspraak plaatsgevonden.
De internationale uitspraak van het Amerikaans Hof van 1999 met betrekking tot het 8 december proces werd genegeerd. De waarheid met betrekking tot de gebeurtenissen van 8 december 1982, die belangrijk is voor de nabestaanden van de slachtoffers, zou volgens het advies van het Amerikaans Hof niet via een juridisch proces achterhaald kunnen worden. Toch start men tegen internationaal advies in een juridische procedure in 2000, 18 jaar na dato van de gebeurtenissen. Nu pas in 2023 kunnen we constateren dat de vragen die leven over wat werkelijk op 8 december 1982 is gebeurd niet zijn beantwoord door de rechtspraak en dat het Amerikaans Hof hierin gelijk heeft gekregen.
De samenleving die door dit proces werd verdeeld in voor- en tegenstanders van de toenmalige revolutionaire legerleiding, is van dien aard dat men in de rechtspraak niet meer objectief mag afgaan op de getuigenissen die pas 18 jaar na dato werden opgesteld door het Openbaar Ministerie. Zeker moet in dit feit worden meegenomen dat de revolutionairen, een democratische politieke partij hebben opgericht in 1987 waar dekolonisatie hoog in het vaandel stond. Tegenstanders van die nationale dekolonisatie gedachten hebben de gebeurtenissen van 8 december 1982 zonder concreet bewijs stelselmatig misbruikt om dit politiek gedachtegoed onderuit te halen. De objectiviteit van de ware toedracht is dan zeer moeilijk te achterhalen zonder concrete bewijzen.
De rechtszaak is in 2000 ingezet met een vooronderzoek van het Openbaar Ministerie. In 2007, na 7 jaar onderzoek, zijn de rechtszittingen pas begonnen. De meeste onderdelen die betrekking hebben op de strafprocedures zijn niet meegenomen in deze rechtszaak omdat diverse aanklachten al waren verlopen en op dat moment konden de verdachten alleen worden aangeklaagd voor moord met voorbedachten rade.
De revolutionaire periode, waarin nationaal en internationaal veel gebeurde, omdat er voor- en tegenstanders waren van deze revolutie, zijn door deze verjaring niet meegenomen in het 8 decemberproces. Revolutionairen die daardoor niet aangeklaagd zijn geworden, konden de waarheid niet meer openbaar maken. Het begrip “spreekverbod” betreft ook militairen m.b.t. gevoelige onderwerpen om te verhinderen dat bepaalde informatie of commentaren publiek bekend raken, dan wel doorgegeven worden aan derden.
Daarnaast wordt in 2007 een Nederlandse adviseur aangesteld bij de krijgsraad voor het 8 decemberproces, die in 1982 door de revolutionaire het land is uitgezet, zijn netwerk heeft binnen de Nederlandse politiek terwijl het oude moederland zijn rol m.b.t. de gebeurtenissen op 8 december geheim blijft houden en aangesteld wordt door een politieke tegenstander van de hoofdverdachten uit dit proces. Dan had er minstens onderzocht moeten worden of dit geen juridische inmenging is van een buitenlandse mogendheid in een rechtsproces van de Soevereine staat Suriname.
Enkele volksvertegenwoordigers constateerde in 2012 dat dit proces vanwege de politiek-maatschappelijke gevoeligheid van deze zaak en omwille van de rechtszekerheid van de belanghebbende, de verdachten amnestie verdienen omdat o.a. het redelijk termijn m.b.t. de rechtspraak niet meer redelijk te noemen was, er met het proces politiek werd gedreven en dat deze uitspraak ook een onderdeel was van de rechtspraak door het Surinaams Hof in het vonnis van 2010 m.b.t. de aanklacht: corruptie, valsheid in geschrifte en het faciliteren van mensenhandel c.q. mensensmokkel van de toenmalige Minister van Justitie C. Santokhi.
Dit initiatiefvoorstel voor amnestie m.b.t. het 8 decemberproces werd aangenomen in het Hoogste Orgaan van de Staat en werd daarna wettelijk toegevoegd aan de amnestiewet van 1992 m.b.t. de revolutieperiode, die een tijdlijn had van 1980 tot 1992. Het is dan een vreemde zaak dat de krijgsraad daarna constateert dat de aanname van deze wettelijke wet inmenging was van dit rechtsproces. Zeker als deze toevoeging inhield dat voor o.a. de nabestaanden er een waarheids- en verzoeningsproces moest worden ingezet.
De rechtspraak heeft de vele getuigenverklaringen over de dreigende situatie die in 1982 was ontstaan in Suriname stelselmatig genegeerd. Zoals het feit dat er een dodenlijst was waar vele prominenten opstonden die voor de revolutie opkwamen en door de top van de legerleiding moesten worden beschermd.
De onafhankelijkheid van de rechters is ook geschaad, omdat één van de rechters familie was van een slachtoffer uit het 8 decemberproces.
De effectiviteit van de “Gedragscode Rechters” is niet uitsluitend afhankelijk van individuele rechters en de rechterlijke macht als geheel, doch mede door de beide staatsmachten te vervullen randvoorwaarden. Hierbij moet met name gedacht worden aan: De door de Grondwet voorgeschreven thans nog ontbrekende wetgeving die de rechtspositionele onafhankelijkheid van rechters moet waarborgen en wetgeving uit hoofde waarvan de rechterlijke macht constitutioneel in een organisatorisch en financieel onafhankelijke en gelijkwaardige positie staat ten opzichte van de wetgevende macht en de uitvoerende macht; iedereen heeft recht op toegang tot een onafhankelijke, onpartijdige en vakbekwame rechter.
Onafhankelijkheid van de rechtspraak is een noodzakelijke voorwaarde voor de rechtsstaat en een fundamentele waarborg voor een eerlijk proces. Onafhankelijke rechtspraak in een democratische rechtsstaat is geen privilege van de rechter, maar een fundamenteel recht van de burger. De onpartijdigheid van de rechter, die ziet op de afwezigheid van vooringenomenheid of de schijn daarvan, is onontbeerlijk voor een goed functionerende rechtspraak en een fundamentele waarborg voor een eerlijk proces.
Leden Commissie Desi Bouterse (NDP)