Hoe serieus moeten we onze wetgevende macht, die wordt uitgeoefend door de regering en De Nationale Assemblée (DNA), nog nemen? Zijn degenen die momenteel dit zeer belangrijke staatsrechtelijke orgaan bemensen wel voldoende toegerust voor deze zwaarwichtige taak? Na de vertoning van de openbare DNA-zitting van 23 juli 2024, zijn dit toch wel legitieme vragen.
De minister Abiamofo heeft in die openbare DNA-vergadering over de wijziging van het Burgerlijk Wetboek gemeend om – openlijk en bij herhaling namens de regering – te moeten benadrukken dat deze regering het niet wenselijk acht dat rechten van LGBTQI-personen door het Burgerlijk Wetboek erkend en gewaarborgd worden.
Dat er verschillende individuele persoonlijke meningen en opvattingen zijn over het LGBTQI-vraagstuk is een gegeven. Maar één vaststaand feit waarover geen verschil van mening mag en kan bestaan, is dat Suriname een rechtsstaat is. Aan dat gegeven mag nimmer en onder geen enkele omstandigheid getornd en/of voorbijgegaan worden. Als rechtsstaat heeft Suriname de plicht om de rechten van eenieder op het Surinaams grondgebied te waarborgen, dus ook die van LGBTQI-personen. Een plicht waaraan deze regering zich, bij monde van de heer Abiamofo, meent te kunnen onttrekken.
De laatste tijden valt het op dat het veronachtzamen van rechten van individuen zich onbeschaamd en in toenemende mate manifesteert. Maar in dit artikel beperk ik me vanwege de actualiteit tot de rechten van LGBTQI-personen.
Deze regering kiest met haar onconstitutionele en niet-rechtsstatelijke houding er willens en wetens voor om de uitspraak van het inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens (I/A Hof) Advisory Opinion OC-24/17, Inter-Am. Ct. H.R. (ser. A) No. 24 – het rechtsprekend orgaan van de OAS – te minachten, door het niet na te leven en uit te voeren. Eveneens is het een weloverwogen keuze om de rechten en vrijheden die zijn erkend in het hoeksteenverdrag van de OAS, namelijk het Amerikaans Verdrag inzake de Rechten van de Mens (AVRM), niet te waarborgen in de Surinaamse jurisdictie.
De regering heeft hiermee onweerlegbaar aangetoond dat ze niets van doen heeft met de mensenrechteninstrumenten en mechanismen van de OAS. Daarom is het stuitend en tegenstrijdig dat diezelfde regering meent een kandidaat te moeten voordragen voor de hoogste positie bij de OAS.
Het Surinaams Constitutioneel Hof (CHof) heeft over de rechten van LGBTQI-personen geoordeeld bij CHof-besluit CH-03 van 31 januari 2023. Het CHof oordeelde dat die rechten erkend worden door de verdragen waarbij Suriname partij is en verwees naar met name het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) en het AVRM. In het verlengde daarvan oordeelde het CHof dat artikel 27 van het Weens Verdragen Verdrag (WVV) Suriname verplicht om zich aan onder andere het IVBPR en AVRM te committeren.
Verder dat het artikel 27 van het WVV Suriname verbiedt om zich te beroepen op nationale wettelijke bepalingen als rechtvaardiging voor het niet kunnen uitoefenen door LGBTQI+ personen van de in het IVBPR en AVRM erkende rechten die eenieder toekomen. Voorts, dat er voor Suriname bindende uitspraken en aanbevelingen zijn van het I/A Hof en van het VN-mensenrechtencomité gericht op de bescherming van de rechten van de LBGTQI+ personen.
Het CHof heeft ook geoordeeld dat het Surinaams Burgerlijk Wetboek dateert van 1869, nooit is aangepast aan de sociaal-maatschappelijke realiteit met betrekking tot de LGBTQI+ en daarom dringend aanvulling en verbetering behoeft. Maar dat de LGBTQI-rechten vanwege het IVBPR en AVRM door de artikelen 105 en 106 van de Grondwet direct in te roepen zijn. Het CHof vervolgde dat dezelfde rechten die zijn erkend door het IVBPR en AVRM ook zijn verankerd in hoofdstuk V van de Grondwet.
Het CHof oordeelde dat de Surinaamse wetgever steeds heeft nagelaten om de rechten van LGBTQI+ personen, aangaande het huwelijk, tot zijn recht te doen komen in nationale wetgeving. Die nalatigheid blijkt ook uit het niet aanpassen van de huidige wetgeving en het concept nieuw Burgerlijk Wetboek.
De verwijzing naar de rechter door de vertegenwoordiger van de regering – de heer Abiamofo – is mede vanwege de uitspraak van het I/A Hof en het besluit van het CHof achterhaald, misplaatst en misleidend.
Tot slot, als de regering zichzelf respecteert en haar kandidaat bij de OAS serieus neemt, moet zij dit verwerpelijke onconstitutionele, niet-rechtsstatelijke standpunt verlaten en het Burgerlijk Wetboek aan de hand van de bestaande rechtspraak en verdragsverplichtingen wijzigen in een inclusieve wet die ook voor LGBTQI-personen geldt. Het waarborgen van de rechten van LGBTQI-personen schaadt geen enkel recht of aanspraak van anderen.
Mr. M.A. Castelen, LLM & LLM
Advocaat, gespecialiseerd in staats- en bestuursrecht, mensenrechten en internationaal recht