Binnen enkele jaren zal de offshore olie- en gasindustrie de motor van de Surinaamse economie worden. De eerste boringen hebben aangetoond dat de potentiële inkomsten gigantisch kunnen zijn, en met de juiste aanpak kan dit een ongekende kans zijn voor economische groei en welvaart. Maar die groei komt niet vanzelf. De vraag is of Suriname in staat is om de oliesector als een geoliede machine te laten draaien en tegelijkertijd een breder economisch fundament op te bouwen, zodat de welvaart niet tijdelijk, maar blijvend is.
Het bezit van olie betekent namelijk niet automatisch dat een land hiervan profiteert. Uit onderzoek blijkt dat landen waar olie en gas meer dan 60% van de export uitmaken, vaak worstelen met economische stagnatie en politieke instabiliteit. Een groot risico is de zogenaamde ‘grondstoffenvloek’, waarbij een overvloed aan natuurlijke hulpbronnen eerder een rem op de ontwikkeling zet dan het versnellen van vooruitgang. Dit gebeurt wanneer landen onvoldoende investeren in hun instellingen, zwakke wetgeving hanteren en het geld niet strategisch inzetten. Suriname kan en moet voorkomen dat het in deze val trapt.
Om echt te profiteren van de offshore olie, is het cruciaal om ‘local content’ te stimuleren. Dat betekent dat Surinaamse bedrijven actief betrokken moeten worden bij de sector, zodat de opbrengsten niet alleen naar buitenlandse oliemaatschappijen vloeien, maar ook lokaal werkgelegenheid en economische groei genereren. Staatsolie heeft dit al als een belangrijk speerpunt benoemd, maar zonder duidelijke wetgeving en beleid blijft het een loze belofte. Het is daarom essentieel dat de overheid nu al kaders schept die garanderen dat Surinamers en Surinaamse bedrijven optimaal kunnen meedelen in de olieopbrengsten.
Daarnaast is het van enorm belang om niet volledig afhankelijk te worden van olie. De mondiale energiemarkt is grillig, olieprijzen schommelen en de wereld maakt steeds sneller de transitie naar duurzame energiebronnen. Dat betekent dat olie-inkomsten gebruikt moeten worden om andere sectoren te ontwikkelen, zoals landbouw, technologie en toerisme. Noorwegen, een land dat zijn olie-inkomsten strategisch heeft beheerd, heeft bijvoorbeeld een staatsfonds opgericht waarin de winsten duurzaam worden geïnvesteerd, zodat toekomstige generaties ook profiteren. Suriname zou een vergelijkbare aanpak kunnen overwegen, waarbij een deel van de olieopbrengsten wordt gereserveerd voor langetermijninvesteringen en economische diversificatie.
De komende jaren zullen belangrijk zijn voor de toekomst van Suriname. De regering die aantreedt na de verkiezingen zal niet alleen moeten zorgen voor een efficiënte exploitatie van de oliebronnen, maar ook voor een economisch beleid dat zorgt voor stabiliteit en duurzame groei. Dit vraagt om visie, daadkracht en een plan dat verder kijkt dan de korte termijn. Olie kan een zegen zijn voor Suriname, maar alleen als de juiste keuzes worden gemaakt. Het is nu aan de beleidsmakers en de samenleving om ervoor te zorgen dat de olie- en gassector inderdaad als een geoliede machine functioneert en de basis legt voor een welvarende toekomst.