De rechter heeft positief gereageerd op een verzoek van het Openbaar Ministerie (OM) om meer tijd voor de voorbereiding van het requisitoir in de zaak tegen Joel ‘Bordo’ Martinus, die in Brazilië werd aangehouden, en vier anderen. De openbare aanklager heeft aangegeven dat het om een complexe zaak gaat en de rechter heeft daar begrip voor getoond. De strafeis wordt in november, na het reces, verwacht. De zitting van maandag duurde slechts 10 minuten.
Met uitzondering van Bordo, zaten de overige verdachten in de beklaagdenbank: Cliffton ‘Keppie’ J., Albert G., en de broers Prachand ‘Moena’P. en Ramesh ‘Rampi’ P. De twee broers wachten het verloop van het proces in vrijheid af, terwijl Cliffton J. en Albert G. in hechtenis blijven.
De zaak draait om de vermeende dropping van circa 450 kg cocaïne in Marowijne. Het vliegtuig waarmee de lading naar Suriname is getransporteerd, zou bij de landing defect zijn geraakt. Het vliegtuig werd vervolgens vlak bij de illegale landingsbaan begraven. Het OM houdt Bordo verantwoordelijk voor de drugssmokkel en het begraven van het vliegtuig om de sporen van het drugsmisdrijf ‘uit te wissen’. Daarnaast wordt vermoed dat hij betrokken is bij de verdwijning van de inmiddels dood gewaande Ramrag Ramnauth, de graafmachineoperator die het vliegtuig heeft begraven.
De gebroeders P. moeten zich onder andere verantwoorden voor het verbergen, vernielen of wegmaken van voorwerpen waarmee strafbare feiten zijn gepleegd. De twee zijn vrachtwagenchauffeurs en werkten samen met Ramnauth. Hij had ze gevraagd om naar Marowijne te gaan om te assisteren bij de schoonmaak van enkele bermen. Bij aankomst werden ze geconfronteerd met een vliegtuig op een landingsbaan in het bos. Ze hebben geen drugs gezien.
Volgens hun verklaringen hadden Bordo en Keppie de leiding ter plaatse en verboden zij de aanwezigen om foto’s en video’s te maken. De broers beschrijven medeverdachte Albert G. als een gewapende toezichthouder die hen ook met de dood heeft bedreigd.
Keppie en Albert G. ontkennen de beschuldigingen. Tijdens zijn verhoor verklaarde Keppie de broers P. nooit eerder te hebben gezien dan op de zittingen niets te weten van het vliegtuig waarover gesproken wordt. Hij zei op de bewuste dag met Bordo naar een groot open terrein in het bos te zijn gegaan, maar geen vliegtuig te hebben gezien. Bordo had hem verteld dat hij daar een landbouwproject zou ontwikkelen. Onderweg daarheen zag hij dat een graafmachine op een dieplader, gevolgd door een personenauto, in de tegenovergestelde richting werden afgevoerd. Hij sluit niet uit dat de gebroeders P. betrokken waren bij het begraven van het vliegtuig en dat ze al klaar waren voordat hij en Bordo arriveerden.
Albert G. ontkent elke betrokkenheid bij de zaak. Hij verklaarde dat hij gedurende enkele dagen op verzoek van Bordo voedsel heeft geleverd aan arbeiders op locatie in kwestie. Bordo had aan hem laten doorschemeren dat er daar een landbouwproject zou verrijzen. Op de dag waarop hij kwam om zijn geld te ontvangen, zag hij tot zijn schrik een vliegtuig. Bordo vertelde hem toen dat hij de plaats niet mocht verlaten en over wat hij had gezien moest zwijgen. De volgende dag ontving hij € 2300. Tijdens de zitting verklaarde hij dat er pakketten uit het vliegtuig werden gehaald, maar hij weet niet wat daarin zat.