Er is na tijden, lijkt het, weer wat nieuws gekomen over ex-Natio international Ivenzo Comvalius. Even leek hij van de voetbal-aardbodem verdwenen. Maar de afgelopen dagen is duidelijk geworden dat hij zijn carriére voortzet bij een club uit de derde divisie van Nederland. Na een paar omzwervingen in verschillende uithoeken van de Europese prof voetbalwereld, gaat Comvalius dus verder bij Sparta Rijswijk.
Voor veel fanatieke Natio fans was het mogelijk even slikken bij het vernemen van het nieuws dat een van onze lokale sterren van de afgelopen tien jaar bij een Nederlandse (amateur) derde divisionist is geland. Maar is Comvalius op zijn 27e echt alleen goed genoeg voor een amateur club, die op het derde niveau van Nederland speelt?
Zoals al jaren het geval is, wordt de schuld bij de strenge aankoop- en transferregels gezocht, die in het Nederlandse/Europese betaalde voetbal gelden. De gangbare Surinaamse uitleg is dat Surinaamse voetballers goed genoeg zijn, maar dat het financieel onaantrekkelijk is voor Nederlandse clubs om voetballers uit Suriname aan te trekken. Daardoor zou het bijna onmogelijk zijn voor lokale voetbaltalenten om een profcontract af te dwingen bij een club uit het Nederlandse betaalde voetbal.
Maar wie het Surinaamse voetbal kent en ook zelfkritisch genoeg wil zijn, weet dat deze uitleg niet veel meer is dan een versleten excuus om het echte probleem te verhullen. Ten eerste kopen Nederlandse clubs spelers uit de hele wereld, mits die goed genoeg zijn.
Als ze spelers uit Trinidad en Costa Rica kopen, waarom zouden ze dan bij voorbaat niet willen investeren in voetballers uit Suriname? Ten tweede: waarom is het voor Surinaamse talenten zo vreselijk moeilijk om een carrière te starten bij een club in een andere dan de Nederlandse profcompetitie?
Het echte probleem moet voor bijna honderd procent gelegd worden bij het Surinaams voetbal. Of beter gezegd bij de lokale opleidingen van voetbaltalenten. Het gemiddeld kwaliteitsniveau van de lokale voetbalopleidingen schommelt voor wat betreft de onder- en bovengrens ergens tussen: een rommeltje en ver benedenmaats.
Op een handjevol spelers na – dat is absoluut niet overdreven – hebben vrijwel alle Surinaamse seniorenvoetballers duidelijke gaten in hun technische baggage. Hun uitvoering van de voetbalhandelingen (aannemen/verwerken, passen, dribbelen, vrijlopen, omspelen, etc.) is dusdanig gebrekkig of misvormd dat geen enkele serieuze profclub de kans zal wagen tonnen te investeren in zo een spelers. Er moet dan teveel gesleuteld worden aan zo iemand, terwijl er een miljoen anderen zonder die tekortkomingen rondlopen in de wereld.
Waarom wij in Suriname dat schijnen te missen? Er zijn verschillende redenen. Ten eerste de gebrekkig gevormde voetballers spelen lokaal altijd tussen en tegen andere gebrekkig gevormde voetballers. Wij schijnen in Suriname een goed ontwikkeld vermogen te bezitten om onszelf lang voor de gek te houden, als het om de waarheid over de kwaliteit van onze eigen prestaties gaat.
Dat geldt niet alleen voor voetbal: het geldt voor bijna alles wat we in Suriname doen: de politiek, overheid, de media, sport, de private sector, noem maar op. Maar als het om voetbal gaat, worden we wel keihard met de neus op de feiten gedrukt, zodra we moeten strijden tegen teams met daarin voetballers die degelijk gevormd zijn.
De lokale dominantie en het internationale succes van Robinhood, de afgelopen seizoenen, is geen toeval. Bij die club hebben ze de waarheid in de ogen gekeken en aangepakt. Onder leiding van coach Roberto Gödeken is keihard aan de kwaliteit van de voetbalhandelingen gewerkt en het besef hoe belangrijk hoge kwaliteitsstandaarden zijn.
Daarbij is het absoluut ook geen raadsel waarom Renske Adipie de ster is van dat team. Iedere Surinaamse voetballer, op jeugd- en seniorenniveau, zou zoveel mogelijk beelden van Adipie moeten bestuderen: hij schittert in elke wedstrijd in de eerste plaats vanwege de kwaliteit van zijn voetbalhandelingen. Die handelingen voert hij uit volgens het internationaal gangbaar “voetbal-boekje”. Dat komt naar alle waarschijnlijkheid wel voort uit een persoonlijke ambitie om goed te zijn, niet slechts Surinaams goed.
En dat verklaart ook waarom Adipie al een paar jaar duidelijk beter dan is de rest. Omdat hij goed genoeg is, durft hij vrijwel altijd zichzelf te zijn, ongeacht de tegenstander, ongeacht of het een uit- of thuiswedstrijd is. Daarom is Adipie ook de enige lokale speler die bij Natio echt meekan met het technisch niveau van de voetballers uit de diaspora.
Een voetballer van 21 jaar of ouder, die gaten heeft in zijn persoonlijke technische baggage, zal moeilijk een profclub uit een behoorlijke competitie kunnen overhalen hem een contract aan te bieden. Niet vreemd natuurlijk. Zo een speler zal bovenal vaker dan de rest balverlies lijden. Dat gaat ten koste van het collectief niveau en de kansen om te winnen. Waar ook ter wereld: een-plus-een is altijd twee. In Suriname belazeren we onszelf net zo lang en vaak totdat we als eindresultaat krijgen: drie, of vier. We geloven onszelf daarna ook.
Voetballers met structurele, technische tekortkomingen zijn ook bijna altijd gemiddeld mentaal zwakker. Ze beseffen dat ze tekortschieten, maar weten vaak zelf niet waar het aan ligt. Dat maakt ze onzeker en mentaal kwetsbaar. Die mentale kwetsbaarheid is altijd het grootste probleem geweest in het spel van Comvalius. Hij straalt dat vaak pijnlijk zichtbaar ook uit, zonder dat hij het weet.
Maar dat is niet zijn schuld. Het komt vanwege de kwaliteit van de voetbalopleiding, die hij in Suriname heeft genoten en die zijn plafond heeft bepaald, lang voordat hij profvoetballer werd. En het ergste daaraan is: de mindere kwaliteit van onze voetbalopleidingen wordt in de eerste plaats helemaal niet bepaald door eventueel gebrek aan geld. Het wordt bepaald vanwege het omarmen van minderwaardige standaarden: half-goed is goed genoeg voor mensen als ons Surinamers.